2 Bij U, HEER, schuil ik,
maak mij nooit te schande.
Bevrijd mij en doe mij recht,
3 hoor mij,
haast U mij te helpen,
wees voor mij een rots, een toevlucht,
een vesting die mij redding biedt.
4 U bent mijn rots, mijn vesting,
U zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van uw naam,
5 mij losmaken uit het net dat voor mij is gespannen,
U bent mijn toevlucht.
6 In uw hand leg ik mijn leven,
HEER, trouwe God, U verlost mij.
7 Wie armzalige goden vereren – ik haat ze,
ík vertrouw op de HEER.
8 Ik zal mij verblijden, juichen over uw trouw,
want U ziet mijn ellende,
U kent de nood van mijn ziel,
15 (Maar) ik vertrouw op u, HEER,
ik zeg: U bent mijn God,
16 in uw hand liggen mijn lot en mijn leven, bevrijd mij
uit de greep van mijn vijanden en vervolgers.
17 Laat het licht van uw gelaat over mij schijnen,
toon uw trouw en red uw dienaar.