Batakstammen in Noord-Sumatra


Zingen voor de Heer in plaats van angst voor de geestenKaart Batakstammen

  

Zo'n 1500 jaar geleden landden volksstammen vanuit het laagland van de Himalaya en het noorden van Birma op de kust van Sumatra. Zij vestigden zich in de bergachtige gebieden van Noord-Sumatra. Daar bouwden zij hun nederzettingen, dorpen en steden en ontwikkelden hun eigen cultuur. De ruim 3 miljoen Batakkers vormen voornamelijk zes stammen. De bekendste zijn de Karo-Batakkers en de Toba-Batakkers. De Karo-Batakkers leven in het noorden van Sumatra (het gebied grenzend aan Atjéh), terwijl de Toba-Batakkers zich gevestigd hebben op het eiland Samosir in het reusachtige en fantastisch mooie Tobameer (zie ook: vulkaan Toba).

  

Bouwstijl

Batakkers hebben een eigen bouwstijl, die nog steeds te bewonderen is in de dorpen en steden. De daken hebben de vorm van een boot of een zeil en zijn zodanig geconstrueerd dat er binnen een goede ventilatie is. Wij hebben enkele huizen in traditionele bouwstijl bezichtigd. De verschillende stammen hebben hierin een eigen stijl ontwikkeld. Karakteristiek is, dat verschillende families leven onder één dak. De familieband is dan ook erg belangrijk voor dit volk. We hebben een traditionele woning bezocht, waar maar liefst 8 gezinnen gehuisvest zijn. Het eigen 'territorium' in huis bestaat uit niet meer dan een eigen kookplaats (ca. 6 m2) en slaapplaatsen. Meubilair is er niet, men zit op de grond en slaapt op matjes.
Ook de koningen leefden vroeger zo. Wij waren in het voormalige paleis van de koningen en troffen een vergelijkbare woonomgeving aan: een privé-slaapkamer van de koning en een open leef- en slaapruimte voor zijn echtgenotes. De koningen waren polygaam; ooit was er een die 24 vrouwen had.
   

Cultuur en tradities

De Batakkers waren vroeger bepaald geen vredelievend volk. In het dorpje Ambarita op Samosir leeft de gruwelijke geschiedenis voort in de verhalen die verteld worden door de gidsen. Ooit werden vijandelijke gevangenen hier een week vastgezet in een soort kooi, zonder eten en met weinig water (en dat bij temperaturen rond de 30 graden). De radja's van de naburige dorpen werden bij elkaar geroepen voor de rechtspraak, die plaatsvond in de open lucht. Werd de verdachte schuldig bevonden, dan werd hij naar de executieplaats gebracht. Daar werd hij op een grote steen gelegd, zijn huid werd met een mes ingekerfd en vervolgens besprenkeld met sinaasappel-sap, bedoeld om alle boze demonen uit het lichaam te verdrijven. De pijn moet vreselijk geweest zijn. Daarna werd het slachtoffer onthoofd, het bloed werd opgevangen en gedronken door de radja's die het vonnis hadden uitgesproken. Het vlees werd in stukken gesneden, vermengd met het vlees van geslachte karbouwen en daarna uitgedeeld aan alle dorpelingen. Wie weigerde te eten, werd als een verrader beschouwd en wachtte eenzelfde lot. Het hoofd van de geëxecuteerde gevangene werd in het nabijgelegen Tobameer gegooid. Zo werden alle boze geesten die de mensen bedreigden, uitgebannen en de vloek teniet gedaan.
Om de goden en geesten gunstig te stemmen werden dagelijks in elk huis offers gebracht van vruchten, rijst of andere producten. Deze werden op een soort bamboe-plateau gelegd dat in de woning hing. Het aanbieden van de offergaven was een dagelijks ritueel.

De familieband is altijd zó sterk geweest, dat men het liefst begraven wilde worden op het eigen grondgebied, dicht bij de eigen familie. Dat gebeurt heden ten dage nog steeds. Wij hebben diverse privé-familiegraven gezien.